De Ierse hongersnood was een periode in de negentiende eeuw aan meer dan een miljoen Ieren het leven kostte. De directe oorzaak was het mislukken van de aardappeloogst door een nieuw pathogeen. Onderliggende oorzaken waren de ernstige armoede en uitbuiting door de Engelsen die de grond op het eiland bezaten.
Ierland voor de hongersnood
Ierland was een arme en achtergebleven streek, die sinds 1801 in het bezit van Engeland was. De Engelse eigenaren van de Ierse grond gebruikten hun weilanden voor het telen van graan en het fokken van runderen. Ze verkochten het geproduceerde voedsel met hoge winsten buiten Ierland en keken nauwelijks naar hun Ierse pachters om.
De aardappelziekte
Noodgedwongen leefden de Ieren met grote gezinnen in armoede, vaak in kleine hutjes. Doordat ze maar kleine lapjes grond bezaten, was de aardappel één van de weinige gewassen die aan hun behoeftes kon voldoen. Aardappels waren dan ook het belangrijkste en soms het enige voedsel. Toen de aardappels opeens massaal verrotten door het micro-organisme Phytophora infestans, brak er een grootschalige hongersnood uit.
De hongersnood
De Britse regering bleef tijdens de hongersnood voedsel uitvoeren naar het buitenland. Er waren wat liefdadigheidsprojecten ten behoeve van de hongerende Ieren, maar die konden de ellende maar beperkt verzachten. De Ieren waren genoodzaakt om hun hutten te verlaten, bij het armenhuis met zijn keiharde omstandigheden aan te kloppen, of te migreren. Dat laatste deden ze in slechte, oude schepen (‘coffin ships’) waarin velen tijdens de overtocht overleefden. Meer dan een miljoen Ieren stierven van de honger, maar de totale populatie van het eiland verminderde met zo’n vier miljoen mensen.