De Hongerwinter (1944 – 1945)

De Hongerwinter was de laatste winter van de Tweede Oorlog in Nederland. In deze winter was er gebrek aan alles: voedsel, brandstof en gebruiksgoederen. De Hongerwinter leidde tot ondervoeding, zwakte en kostte uiteindelijk meer dan 20.000 Nederlanders het leven.

Voor de Hongerwinter

Nederland was de oorlog tijdens de eerste paar jaren vrij goed doorgekomen. Aan de ene kant kwam dat door onze relatie hoge welvaart en het feit dat de meeste Nederlanders zich niet vijandig opstelden tegen de Duitsers. Omdat Duitsland hoopte de Nederlanders als Ariërs bij het Derde Rijk in te lijven en zich dus welwillend opstelde, en omdat ons land geen oorlogsterrein was, bleef de beschikbaarheid van voedsel en grondstoffen de eerste paar jaar goed.

Ontstaan van de Hongerwinter

In 1944, toen de Geallieerden na D-day oprukten richting Duitsland, veranderde de situatie. Zuidelijk Nederland werd bevrijd – de gebieden waar de meeste steenkool, een belangrijke brandstof, werd gewonnen waren afgesneden van de rest van het land. Na de Spoorwegstakingen volgenden er represailles van de Duitsers, waardoor het transport van eten en goederen deels stil kwam te liggen. Ook eiste de bezetters steeds meer dwangarbeiders en producten op om de eigen haperende economie te ondersteunen.

Koude en gebrek

Er was tijdens de Hongerwinter wel eten – maar het bereikte grote delen van ons land niet meer. Mensen raakten daar steeds meer aangewezen op gaarkeukens, die op vertoon van rantsoenbonnen soep of stamppot uitdeelden. Veel mensen kregen niet alleen te weinig calorieën binnen, maar kregen gebreksziekten omdat het voedsel te eentonig was.

Onorthodoxe voedingsmiddelen zoals suikerbieten, beukennootjes, katten, brandnetels en de beroemde tulpenbollen werden door hongerige mensen opgegeten. Men ondernam lange ‘hongertochten’ op zoek naar een boer die – soms tegen ruil van waardevolle goederen – aardappels of groenten wilde afstaan. Bomen werden illegaal gekapt, huizen werden gesloopt en zelfs de houten blokjes tussen de tramrails van Amsterdam werden gestolen om als brandstof te gebruiken. Uiteindelijk was er geen hout meer om grafkisten te maken voor de overledenen – die werden opgebaard in verschillende kerken.

In tegenstelling tot wat veel mensen denken was de Oorlogswinter niet extreem koud. Maar door gebrek aan brandstof (voor verhitting en om te koken), voedsel en alledaagse gebruiksartikelen werd het gebrek dat de mensen leden als veel erger ervaren.

Einde van de Hongerwinter

De Nederlandse regering was op de hoogte van de situatie en drong bij het Geallieerde opperbevel op ingrijpen aan. In de lente van 1945 kwam er meer voedsel beschikbaar, deels door Geallieerde voedseldroppings en neutrale verschepingen. Toen het einde van de oorlog in zicht kwam, liet de bezetter ook steeds vaker partijen voedsel door naar Nederland. Zo’n 50.000 vermagerde kinderen uit ons land (‘bleekneusjes’) werden tijdelijk door pleegouders in het buitenland opgevangen om aan te sterken. Toen ons land bevrijd was stierven nauwelijks meer mensen van de honger – maar eten bleef nog lange tijd op de bon.